Bij de vijfenzeventigste
Einde april was ik in het zuiden van Frankrijk, meer bepaald in mijn geliefde Languedoc,
mijn Katharenland met de tramontane, de eeuwige wind uit de Pyreneeën die hortend en stotend zijn adem kucht over de lege burchten, in de dertiende eeuw ooit stevig bevochten tijdens de kruistochten tegen de Albigenzen. Hier predikte de Bernardus van Clervaux en de H.Dominicus, de stichter van de Dominicanen aan wie de Heilige Inquisitie werd toegewezen. Als ik me niet vergis werd deze kerkelijke instelling in de Codex van 1908 herdoopt tot ‘Sanctum Officium’ en in 1965 tot de ‘Congregatie van de geloofsleer’. Doordenkt van het mensenbloed werd de aarde hier decennia en decennia omgewoeld. De autochtonen met in hun accent de resten van de vergane langue d’oc zijn hier vriendelijk tegen buitenlanders maar gereserveerd tegen Franse noordelingen uit Parijs, nazaten van de verdrukkers met de langue d’oïl in hun mond. Opmerkelijk hoe geschiedenis de mensen hier als het ware genetisch heeft belast.
In deze Languedoc met de garigue, de wilde tijm en klein struikgewas, de oneindige wijngaarden, de Via Domita van de Romeinen, les montagnes noires ligt de bedding van de eerste grote literaire stroming in West Europa nml. de troubadourlyriek; het minnestrelen in het trobar wat vinden betekent in het Occitaans, de hoofse minne met de aanbidding van Le féminin éternel, ‘Das Ewigweibliche zieht uns hinan’ van Goethe.
In onze contreien was Jan I hertog van Brabant een vertegenwoordiger van deze minnelyriek.
‘Eens meien morgen vroe’ of ‘Ik kuste nog nooit zo’n rode mond’ zijn liederen die aan hem worden toegeschreven.
Vijf en twintig jaar loop ik er rond en pas tijdens de afgelopen lente vielen mij de prachtige relicten van reclames op. Vergane schilderingen op muren in steden of langs de weg; merken als Suze, een lekkere Franse aperitief op basis van gember of Ca va seul waarmee ik mijn schoenen poets. Terug thuis ben ik gaan rondkijken en ook hier vinden we allerlei zaken terug die dateren van ver voor de televisie, moderne panelen en reclame op digitale snelwegen. Ook moderne maar versleten versies krijgen op mijn blog een plaats.
Vandaag plaats ik de vijfenzeventigste bijdrage op dit gulzige blok. Deze zijn niet van mij alleen. Daarom lijkt het me gepast om met dit kleine lustrum mijn dichtersvriend Bert Bevers en Geertje Hoefnagels, zijn charmante vrouw te bedanken voor hun opmerkzame ogen. Ook kunstenaar Ron Scherpenisse uit Bergen op Zoom was zo vriendelijk en alert om tijdens zijn vakantie in Frankrijk enkele leuke beelden te schieten en me toe te zenden. Last but not least een woord van dank voor de talrijke bijdrages van mijn geliefde vrouw Goddie.
Voor mij zijn deze verwelkte reclames een prachtige, krachtige metafoor om vergankelijkheid te duiden. Waarom is deze beeldenreis voor mij zo fascinerend? Ik heb geen antwoord. Met de symbolische methode onderneem ik op mijn blog ‘Publicité Fanée’, met een Franse alliteratie, een poging.
De onsterfelijkheid is niemand gegeven. Hoe wankel is ons kleed. Hoe fel en krachtig de dichter zijn isbnummers verzamelt, niets dan was rest in deze stofwolk van as.